Vebego: iedereen moet mee kunnen doen

Sven Bloem - VebegoDe ambitie is groot bij Vebego, één van de grootste facilitaire dienstverleners van Nederland. Het bedrijf, actief in schoonmaak, facility management, groenvoorziening en zorg, telt zo’n 40.000 medewerkers en wil dat in 2030 dertig procent van hen een participatiebaan heeft. Maar volgens Sven Bloem, manager Impact en Participatie, is dat makkelijker gezegd dan gedaan.

“We willen zoveel mogelijk mensen met een ondersteuningsbehoefte aan het werk helpen,” zegt hij. “Alleen wordt de doelgroep steeds zwaarder, en de verschillen tussen gemeenten zijn enorm.”

De participatiebaan in de praktijk

Een participatiebaan is bedoeld voor mensen die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen, maar met wat begeleiding wel waardevol werk kunnen doen. Vebego heeft inmiddels meer dan 5.000 mensen via de banenafspraak geplaatst. Dat is 16 procent van het totale personeelsbestand in Nederland.

“We willen naar 30 procent, maar als we 25 halen, ben ik ook tevreden,” zegt Bloem nuchter. “Want het gaat mij niet om de cijfers, maar om duurzame plaatsingen. Mensen die blijvend aan het werk zijn, daar doen we het voor.”

Dat klinkt vanzelfsprekend, maar het is ingewikkeld werk. De mensen die Vebego aanneemt, ‘Aanpakkers’ zoals het bedrijf ze noemt, hebben uiteenlopende achtergronden: van leerlingen uit het praktijkonderwijs en mensen met mentale of fysieke beperkingen tot statushouders die moeite hebben met de Nederlandse taal en cultuur.

“Iedereen die nu niet aan het werk is, heeft vaak een complexe achtergrond of meer begeleiding nodig,” zegt Bloem. “Dat vraagt veel van onze leidinggevenden. We investeren flink in opleiding, begeleiding en het anders inrichten van werk.”

Werk anders inrichten

Die andere inrichting, ook wel jobcarving genoemd, betekent dat taken worden opgesplitst of aangepast zodat iemand met een beperking ze goed kan uitvoeren.

“Soms is het niet nodig dat iemand een heel gebouw schoonmaakt,” legt Bloem uit. “Alle gangen stofzuigen kan ook een volwaardige baan zijn. Of het ophalen en wassen van koffiebekers sinds die niet meer weggegooid mogen worden. Zulke taken maken instroom mogelijk.”

Het doel is dat medewerkers eerst ‘werkfit’ worden. “Dat betekent: op tijd komen, werkkleding dragen, afspraken nakomen. Basisvaardigheden die niet iedereen vanzelf beheerst, maar die cruciaal zijn om duurzaam te kunnen werken.”

Gemeente maakt het verschil

Wat opvalt, is dat de resultaten per regio sterk uiteenlopen. In sommige gemeenten stroomt de doelgroep vlot in, elders stokt het. Volgens Bloem hangt dat niet alleen samen met de arbeidsmarkt, maar vooral met gemeentelijk beleid.

“Het verschilt per gemeente hoeveel focus hier op zit. Waar het goed is georganiseerd, komen de kandidaten vanzelf.”

De gemeente Rotterdam is wat hem betreft het schoolvoorbeeld. “Daar werkt het gewoon. Ze zetten iets meer druk aan de voorkant. Bij de gemeente Rotterdam zeggen ze: ‘werk moet lonen.’ Ze stimuleren mensen echt om te gaan werken. We moeten daar soms zelfs even pauzeren, omdat we te veel kandidaten hebben.”

Dat staat in schril contrast met andere grote steden, waar volgens Bloem het tempo lager ligt.

“Soms worden kandidaten iets te veel gepamperd.” Als voorbeeld noemt hij dat het in de schoonmaakbranche gebruikelijk is om te beginnen om zeven uur. “Alleen dan zeggen jobcoaches: ‘we kunnen ze niet vragen om op die tijd te beginnen.’ Als je dat al zegt, dan gebeurt het ook niet. Terwijl dat in Gemeente Rotterdam geen enkel probleem is.”

Beleid versus praktijk

De verschillen hebben volgens Bloem ook te maken met hoe gemeenten en sociale ontwikkelbedrijven de doelgroep organiseren. “Er zijn sociaal ontwikkelbedrijven die mensen echt willen doorplaatsen naar reguliere werkgevers. Maar er zijn er ook die het beschouwen als verdienmodel en mensen liever intern houden, omdat ze er geld aan verdienen. Dat remt de doorstroom.”

Ook de financiële kant speelt mee. “Het begeleiden van deze groep is ongeveer twee keer zo duur,” legt Bloem uit. “We hebben meer leidinggevenden nodig en de productie ligt lager. Dat betekent dat we opdrachten anders moeten calculeren. Maar als gemeenten geen subsidie of loonkostensubsidie toekennen, zoals bij onder andere nieuwkomers, terwijl er wel aanzienlijk meer begeleiding nodig is, dan wordt het voor werkgevers ingewikkeld.”

Een oplossing ziet hij in meer maatwerk:

“Doe aan de voorkant een loonwaardemeting. Kijk wat iemand wel kan, en of er ergens een ondersteuningsbehoefte ligt. Dan weet je ook waar de begeleiding nodig is. Nu vallen te veel mensen tussen wal en schip.”

Proefplaatsing als springplank

Een effectief middel om drempels te verlagen, is volgens Bloem de proefplaatsing: werken met behoud van uitkering. “Voor veel mensen is de stap naar werk groot. Ze raken hun zekerheid kwijt, krijgen te maken met toeslagen, veranderingen, administratie. Met een proefperiode van bijvoorbeeld drie maanden kunnen ze wennen. Dat werkt aantoonbaar goed, maar niet elke gemeente staat ervoor open.”

Van cijfers naar verhalen

Ondanks alle beleidsmatige hobbels, ziet Bloem vooral de kracht van persoonlijke successen. “Elke aanpakker die aan het werk is, is er één. We hebben elke week mooie verhalen. Zoals een man die nu op Schiphol werkt. Hij had psychische problemen, zat bij een sociaal werkbedrijf, en is nu gastheer in een lounge. Hij voelt zich weer koning. Dat is waar we het voor doen.”

Bloem werkt al bijna tien jaar bij Vebego, begon zelf in de schoonmaak en groeide door naar zijn huidige functie. “Ik heb altijd al iets gehad met de groep die niet vanzelf mee kan doen,” zegt hij.

“We moeten het werk gewoon anders inrichten. Maak taken kleiner, bied begeleiding, en je krijgt er loyale medewerkers voor terug. Het zijn mensen waar je altijd op kunt rekenen en dat zorgt voor verbinding in teams.”

Zijn missie vat hij samen in één zin: “Iedereen moet mee kunnen doen. Daar gaat het om.

Redactie: Suzanne Streefman

Deel dit artikel via: